ONTWIKKELING VAN HET KIND

DE ZUIGELING (0-1 jaar)


Motorische ontwikkeling

De eerste levensweek heeft het kind nodig om zich aan te passen aan het leven buiten de moeder. Daarna kan het gaan groeien en zich ontwikkelen. Gewicht en grootte nemen snel toe en het kind kan aan het eind van het eerste jaar al zelfstandig staan en de eerste stapjes zetten.


Taalontwikkeling

De zuigeling neemt veel klanken en woorden in zich op en begint op een gegeven moment klanken te herhalen. Aan het einde van het eerste levensjaar begint het iets van spreektaal te verstaan. De zuigeling kan vaste klankverbindingen vormen en soms al enkele woordjes zeggen zoals papa, mama, bal. Hoe de motoriek en het taalbegrip zich ontwikkelen, hangt ook af van de mate waarin de directe omgeving het daarin stimuleert.


Lichaamsbouw

Als men de bouw van de zuigeling vergelijkt met die van de volwassene valt natuurlijk het verschil in lichaamsverhoudingen op. Bij de zuigeling maakt het hoofd 1/4 deel van de lichaamslengte uit, terwijl dat bij de volwassene niet meer dan 1/8 is. De zuigeling groeit in het eerste jaar erg hard. Gemiddeld start het met een gewicht van ca. 3,5 kg. Tegen het einde van het jaar weegt het tussen de 10 en 11 kg.


Psyschische ontwikkeling

De eerste maanden van het leven worden vooral slapend doorgebracht. Het dagritme bestaat uit slapen en eten. In de loop van dat jaar neemt de slaapbehoefte af en ontstaat er meer een dag- en nachtritme. De zuigeling krijgt meer aandacht voor de omgeving.


Ademhaling

De ademhaling is voornamelijk een buikademhaling. Vooral met behulp van de buikspieren vindt de ademhaling plaats. Deze heeft in rust een frequentie van 30-40 ademteugen per minuut. De zuigeling haalt de eerste zes maanden bijna alleen adem door de neus. Zuigelingen hebben doorgaans een onregelmatige ademhaling.


Circulatie

Mede doordat het accent van het lichaam op groeien ligt en de organen daarvoor veel energie nodig hebben, moeten steeds zuurstof en voedingsstoffen toegevoerd worden. Het hartje pompt daarom in een hoog tempo het bloed door het lichaam. De frequentie in rust is tussen de 110 en 160 slagen per minuut.


Ongevallen waarmee de zuigeling te maken kan krijgen:

5-6 maanden:

  • Val van tafel, bed, commode, uit Maxi-Cosi;
  • Verslikken.


7-9 maanden:

  • Omvallen, val van kinderstoel;
  • Verbranden aan hete vloeistoffen of hete voorwerpen;
  • Botsen of stoten tegen meubels en dergelijke.


10-12 maanden:

  • Inslikken van medicijnen, huishoudmiddelen, giftige planten;
  • Verbranden aan hete vloeistoffen of hete voorwerpen;
  • Snijden of prikken aan een scherp voorwerp;
  • Verdrinking in bad.



DE PEUTER-/KLEUTERLEEFTIJD (1-6 jaar)


Motorische ontwikkeling

De peuter heeft leren lopen en krijgt hierdoor een andere kijk op de omgeving. Dingen komen binnen handbereik en het kan er naar toe om ze aan te raken, te bekijken en uit te proberen. De motorische bewegingen zijn nog grof, maar gaan steeds meer verfijnen. De peuter pakt eerst nog met de hand, dan meer en meer met de vingers. Stappen gaat over in lopen, en lopen gaat over in draaien, springen en rennen. In de kleuterfase leert het kind steeds meer gecombineerde handelingen uit te voeren, zoals fietsen. Het kind wordt motorisch steeds zelfstandiger, wat zich uit in alles zelf willen doen, zoals eten, tandenpoetsen.


Taalontwikkeling

Op 2-jarige leeftijd heeft de peuter ongeveer 200 woorden tot de beschikking, al is het uitspreken ervan nog niet altijd even feilloos. In het begin van de peuterperiode ligt de klemtoon op het leren van woorden, later meer op de toepassing ervan. De peuter praat in telegramstijl en gebruikt de voor hem/haar belangrijke woorden eerst, bijvoorbeeld: 'beer mee?' Op de kleuterleeftijd breidt de woordenschat van het kind zich uit naar ongeveer 5000 woorden. Ook nu geldt dat de mate waarin het individuele kind zich ontwikkelt sterk afhankelijk is van de taaluitingen in de omgeving.


Lichaamsbouw

In deze fase wordt het hoofd relatief kleiner en worden de ledematen langer. De peuter gaat rechter lopen en strekt de benen meer. Het groeit gemiddeld 2-3 kg per jaar. Ook de ontwikkeling van het melkgebit neemt nu vastere vormen aan. De kleuter heeft een wat gedrongen uiterlijk. Dat wordt vooral veroorzaakt doordat het hoofd nog relatief groot is. De armen en benen groeien minder snel dan de romp. Het kind heeft geen taille en de buik steekt wat naar voren. Het melkgebit is geheel voltooid en tegen het einde van de kleuterperiode begint de wisseling van tanden voor het definitieve gebit.


Psychische ontwikkeling

De peuter krijgt meer het besef van de verschijnselen op zich, maar kan daarin nog geen verbanden leggen. Als bijvoorbeeld de ouders even weg zijn, zijn ze ook helemaal weg en kan het nog niet bedenken dat ze weer tevoorschijn komen (scheidingsangst). Een peuter is egocentrisch: het uitgangspunt is de eigen situatie en het kan zich niet inleven in die van de ander. De kleuter is over het algemeen een levendig, opgewekt kind. Het is snel verdrietig, maar ook weer snel vrolijk. Het heeft duidelijk meer belangstelling voor leeftijdgenootjes. Kortom, het wordt socialer. Het wordt ook eigenzinniger en geeft vaak onverbloemd op zijn/haar niveau zijn mening weer. De fantasie overheerst in het denken; zo zijn bijvoorbeeld sprookjesfiguren levensecht voor hem/haar. 


Ademhaling

De peuter en kleuter kunnen zowel door de mond als door de neus ademhalen. De ademhalingsfrequentie bij de peuter daalt naar 25-35 ademteugen per minuut.  De kleuter gaat al rustiger ademen: de frequentie daalt naar 25-30 ademteugen per minuut.


Circulatie

Het aantal hartslagen in rust daalt bij de peuter naar 100-150 per minuut en bij de kleuter naar 95-140 per minuut.


Ongevallen waarmee het kind op de peuter-/kleuterleeftijd te maken kan krijgen:

18 maanden:

  • Inslikken van gevaarlijke stoffen;
  • Verslikking door voorwerpen in de mond te stoppen;
  • Zich verbranden;
  • Te water raken in sloot, vijver bij huis;
  • Val van stoep, trap en dergelijke;
  • Val uit raam;


2 jaar:

  • Elektrische schok;
  • Val van trap;
  • Vallen, struikelen;
  • Inslikken van gevaarlijke stoffen;
  • Te water raken in sloot, vijver bij huis;
  • Snijden aan gereedschap, glas, speelgoed en dergelijke;
  • Vallen van fiets.


3 jaar:

  • Vallen;
  • Vallen van fiets;
  • Botsen of stoten;
  • Snijden;
  • Inslikken van gevaarlijke stoffen;
  • Te water raken;
  • Elektrische schok.


4-5 jaar:

  • Vallen van grote hoogte;
  • Te water raken (ook verder van huis);
  • Branden aan vuur;
  • Snijden aan scherpe voorwerpen;
  • Bekneld raken;
  • Vallen van fiets.



HET KIND VANAF 5 JAAR


Motorische ontwikkeling

De kinderen in deze periode ervaren inmiddels hun lichaam als iets vanzelfsprekends. Ze kunnen springen, rennen, bewegen zonder er bij na te hoeven denken. Als hun lichaam hapert door ziekte of ongeval, worden ze zich er ineens van bewust. Meestal hebben ze dan een grote angst dat ze zich niet meer kunnen bewegen zoals ze voorheen deden. Over het algemeen zijn kinderen van deze leeftijd energiek. Ze willen graag tonen hoe sterk of lenig ze zijn en overzien daarbij niet de consequenties van hun capriolen. Het begin van zich onafhankelijk voelen en gedragen ontstaat en ontwikkelt zich in deze leeftijdsperiode.


Taalontwikkeling

Het abstracte begrip ontwikkelt zich, waardoor het kind van deze leeftijd kan gaan leren rekenen. Het kind gaat steeds minder vragen naar het hoe en waarom. Het leert redeneren vanuit bepaalde veronderstellingen en trekt daaruit de eigen conclusies. De taal die het gebruikt wordt ook in toenemende mate beïnvloed door de omgeving: de school en de groep waarin het kind zich bevindt.


Lichaamsbouw

Het kleuteruiterlijk verdwijnt in deze periode en de lengtegroei treedt meer op de voorgrond. Het lichaam wordt als het ware wat uitgerekt en het kind maakt over het algemeen een magere indruk. Maar door de veranderende eetgewoonten neemt het aantal kinderen toe dat op deze leeftijd te dik is.


Psychische ontwikkeling

In de eerste jaren van deze periode bestaat het denken nog uit een mengeling van fantasie en realisme. Het kind krijgt in toenemende mate zicht op de logische samenhang tussen allerlei concrete zaken. De leefwereld gaat zich steeds meer afspelen in de groep en het kind wil daar ook onderdeel van zijn. Een andere basisbehoefte in deze periode is de emancipatiedrang: de behoefte om zichzelf te zijn en de mogelijkheden daartoe te hebben.


Ademhaling

De ademhalingsfrequentie neemt verder af en zakt in deze periode naar 20-25 ademteugen per minuut.


Circulatie

De hartfrequentie nadert nu de waarden van de volwassene en is in rust tussen de 80 en 120 hartslagen per minuut.


Ongevallen waar het kind op de schoolleeftijd mee te maken kan krijgen:

5 jaar - puberteit:

  • Vallen met sport en spel;
  • Vallen met skaten;
  • Vallen en bekneld raken met de fiets;
  • Letsels bij het imiteren van films en games;
  • Snijden, prikken;
  • Branden aan vuur;
  • Verkeersongevallen.