HELM AFNEMEN

De meeste bestuurders van een motor, scooter of brommer dragen een helm om zich bij een ongeval te beschermen tegen letsels van het hoofd. Na een ongeval laat de eerstehulpverlener de helm in principe zitten, omdat het afnemen van de helm kan leiden tot letsel van het hoofd en de nek. Meestal is het openen van het vizier voldoende om contact te krijgen met het slachtoffer zijn zijn toestand te beoordelen. In sommige situaties zal de helm echter toch moeten worden afgenomen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een bedreiging van de vitale functies.


Indicaties voor het afnemen van de integraalhelm zijn:

  • Als het slachtoffer buiten bewustzijn is en de luchtweg of ademhaling bedreigd zijn.
  • Als het slachtoffer gaat braken.
  • Als het slachtoffer een forse actieve bloeding  aan het hoofd heeft.


Afnemen van een integraalhelm

Bij het afnemen van een integraalhelm zijn er twee hulpverleners nodig. Het hoofd is zwaarder dan je denkt, wees hier op bedacht en laat het hoofd niet vallen.


  • Hulpverlener A benadert het slachtoffer in zijn gezichtsveld en vertelt hem niet te bewegen. Hulpverlener B neemt achter het slachtoffer plaats. Beiden gaan stevig op beide knieën zitten.
  • Hulpverlener A legt aan het slachtoffer uit wat er gaat gebeuren. Hulpverlener B houdt de helm vast en houdt deze zoveel mogelijk onbeweeglijk.
  • Hulpverlener A opent het vizier van de helm. Hulpverlener A maakt de kinband van de helm voorzichtig los en verwijderd alle kleding rond de hals. Eventueel wordt de kinband doorgesneden of geknipt. Laat een kussentje in het kindeel van de helm indien aanwezig leeglopen.
  • Hulpverlener A plaatst één hand onder de nek van het slachtoffer tegen de helm aan. Steun daarbij met de elleboog op de grond. Houdt met de andere hand de onderkaak vast, waarbij de onderarm op het borstbeen van het slachtoffer steunt, zonder te veel te leunen.
  • Hulpverlener B pakt vervolgens de helm aan het kindeel vast, met de duimen op de onderrand van het vizier en met de vingers de onderrand van de helm omsloten. Hierdoor kantelt de helm over de neus. De helm wordt voorzichtig in een rechte lijn naar achteren getrokken tot de neus vrij is en het achterhoofd op de onderkant van de helm rust.
  • Hulpverlener A houdt tijdens deze procedure de nek en het hoofd stevig vast. De handen worden met het verschuiven van de helm meegeschoven richting het achterhoofd. Als de bovenkaak vrij komt wordt met de vingers de bovenkaak gefixeerd. Houdt er rekening mee dat het hoofd zwaar is en niet op de grond valt of achterover kantelt als de helm weg is.
  • Hulpverlener B pakt vervolgens de helm lager vast en trekt deze voorzichtig naar hem toe. Het achterhoofd komt hierbij vrij. Hulpverlener A moet hierop bedacht zijn en moet voorkomen dat het hoofd naar achter kantelt. 
  • Het hoofd ligt nu in neutrale positie. Soms is het nodig om iets onder het hoofd te leggen, zoals een opgevouwen kledingstuk of kussentje.
  • Hulpverlener B fixeert vervolgens het hoofd met manuele fixatie. Hulpverlener A kan eventueel het hoofd overnemen met de Handgreep van Zach.
  • Maak de luchtweg zo nodig vrij en vervolg de hulpverlening.