VERVOERSTECHNIEKEN

In de eerste hulp wordt het slachtoffer in principe behandeld op de plaats waar hij ligt, tenzij er gevaar dreigt. Onnodige verplaatsing van het slachtoffer kan immers leiden tot verergering van letsels. Toch kunnen er omstandigheden zijn waarin het slachtoffer verplaatst moet worden. Denk hierbij aan een plaats waar professionele hulpverleners niet makkelijk kunnen komen zoals in een afgelegen gebied of voor vervoer naar een hulppost op een evenemententerrein.


Het is van belang om de afweging om het slachtoffer te verplaatsen bewust te maken. Iedere verplaatsing van het slachtoffer brengt risico met zich mee, omdat zijn toestand kan verslechteren of omdat er tijdens het vervoer dingen mis kunnen gaan. Het slachtoffer wordt dus alleen verplaatst als dat voor de hulpverlening nodig is, en bij voorkeur in overleg met professionele hulpverleners.


Vervoer van een slachtoffer over korte afstand kan plaatsvinden met de noodvervoersgreep van Rautek, met ondersteunend vervoer of door het slachtoffer met twee personen met het 'stoeltje' te dragen. Wanneer het slachtoffer niet in staat is om zelf mee te werken en over langere afstand verplaatst moet worden, zal men soms gebruik moeten maken van een draagzeil of brancard.


Een slachtoffer met (mogelijk) wervelletsel wordt in principe alleen verplaatst indien hij samen met de ambulancedienst is geïmmobiliseerd op een wervelplank.


Brancards

Er zijn meerdere type brancards beschikbaar voor vervoer van slachtoffers, sommige brancards worden in een specifieke situatie gebruikt.


Draagzeil

Het draagzeil is een langwerpig zeil met handvatten aan de zijkanten, dat lichtgewicht en opvouwbaar is. Het kan gebruikt worden voor vervoer van slachtoffers over korte afstanden, waarbij er geen verdenking is op wervelletsel. De hypothermiebrancard is een geavanceerde versie van het draagzeil, waarbij het slachtoffer goed wordt ingepakt in de brancard. Hierdoor wordt verder warmteverlies voorkomen. Met de handvatten kan het slachtoffer gemakkelijk horizontaal verplaatst worden en met hypothermiebrancard en al op een andere brancard gelegd worden. 


NATO-brancard

De zogenaamde NATO-brancard wordt in de eerste hulp veel gebruikt voor zowel vervoer van slachtoffers, als voor slachtoffer behandeling. De brancard is dan op brancardschragen geplaatst in een hulppost. NATO-brancards zijn niet altijd voorzien van riemen. Als alternatief hiervoor kunnen gevouwen en geknoopte driekante doeken worden gebruikt.


Vouwbrancard

De vouwbrancard (ook wel din-brancard genoemd) is een opvouwbare brancard die met scharnieren in een aantal stappen kan worden ingevouwen. Deze brancards zijn gemakkelijk mee te nemen en over het algemeen licht van gewicht.


Kuipbrancard en reddingsbrancard

De reddings- of kuipbrancard is een kunststof brancard met opstaande randen die voorzien zijn van vele handvatten. Deze stevige brancard wordt onder andere gebruikt voor reddingsoperaties op moeilijk bereikbare plaatsen. Het slachtoffer kan in de kuip goed gefixeerd worden en wordt deels beschermd door de hoge randen. Het is mogelijk om de kuipbrancard te hijsen. Er zijn nog diverse varianten op reddingsbrancards die gebruikt worden voor reddingsoperaties op zee en in de lucht, zoals de Safety Rescue Stretcher, die bestaat uit een metalen frame met matras en fixatiebanden.


Rolbrancard

De rolbrancard is een brancard die onder andere door de ambulancedienst wordt gebruikt en verplaatst kan worden met wielen. De rolbrancard is daarnaast in hoogte verstelbaar en kan in een ambulance geschoven worden. Het bovenste deel van de brancard is een Raam de Mooy (ziekenraam, een aluminium frame waartussen een doek gespannen is) bekleed met kussens, dat los gemaakt kan worden van het rijdende onderstel. De rugsteun kan omhoog zodat het slachtoffer in zittende positie kan worden verplaatst. Men moet hierbij echter wel oppassen, door de zittende positie verandert het zwaartepunt en kan de rolbrancard makkelijker kiepen.


Schepbrancard

De schepbrancard wordt gebruikt om slachtoffers in rugligging als het ware van de grond te 'scheppen' in omstandigheden waar de ondergrond oneffen is of wanneer er te weinig ruimte is om het slachtoffer op de brancard te leggen. De schepbrancard bestaat uit twee delen die aan de korte zijde kunnen worden losgemaakt en aan de zijkant onder het slachtoffer kunnen worden geschoven. Meestal moet het slachtoffer hiervoor iets op de zij gedraaid worden met de log-roll. De twee losse delen worden vervolgens weer gekoppeld en het slachtoffer kan worden opgetild. Deze brancard kan door professionele hulpverleners ook gebruikt worden om een slachtoffer met mogelijk wervelletsel voorzichtig op te tillen, zonder de wervelkolom onnodig te bewegen. De schepbrancard is niet bedoeld voor vervoer over grote afstand, maar om het slachtoffer naar een andere brancard te verplaatsen.


Wervelplank of spineboard

De wervelplank of spineboard kan door professionele hulpverleners gebruikt worden om een slachtoffer met verdenking op wervelletsel te immobiliseren, en kan ook als brancard worden gebruikt. Het slachtoffer wordt met de log-roll op de wervelplank gelegd. Het slachtoffer wordt met banden, hoofdblokken en een nekspalk geïmmobiliseerd. De wervelplank heeft als nadeel dat hij erg oncomfortabel is en bij langdurig gebruik tot doorligplekken (decubitus) kan leiden. Moderne wervelplanken beschikken soms over een zachte laag waardoor doorligplekken minder snel optreden. Er is ook een deelbare wervelplank beschikbaar, vergelijkbaar met de schepbrancard. Het slachtoffer kan door de twee delen los te maken gemakkelijker van de wervelplank worden afgehaald. 


Vacuümmatras

In plaats van een wervelplank kan ook gebruik gemaakt worden van een vacuümmatras, bestaande uit een hoes met korrels, die zich tijdens het vacuüm zuigen aanpast aan de vorm van het slachtoffer en hem zo immobiliseert. Deze matras wordt alleen door de ambulancedienst gebruikt. Kleine kinderen worden soms geïmmobiliseerd in een lange vacuüm beenspalk.


Voorbereiding

Test voor het gebruik van de brancard altijd of de brancard stevig genoeg is en geen gebreken vertoont aan scharnieren of het draagzeil. Maak de draagriemen los en controleer of ze intact zijn. Leg een deken schuin op de brancard en rol de punten aan de lange zijde op zodat ze op de brancard passen en vouw de punt aan het hoofeinde dubbel. Leg hier overheen eventueel een laken. Indien het koud is kunnen de punten over het slachtoffer worden gevouwen en kan nog een extra (reddings)deken worden toegevoegd. Bij een onderkoeld slachtoffer kan zo nodig een hypothermiepakket worden aangelegd op de brancard. 


Het op het brancard brengen van een slachtoffer

Er zijn verschillende methoden om het slachtoffer op de brancard te leggen en welke methode je gebruikt hangt er vanaf wat het slachtoffer mankeert. Het tillen van het slachtoffer kan zeer belastend zijn voor de rug van de hulpverleners. Zorg dat je met voldoende hulpverleners bent en til met rechte rug en vanuit doorgezakte knieën.


Liftmethode

De liftmethode is de meest gebruikte manier om een slachtoffer op een NATO-brancard of vouwbrancard te leggen en heeft over het algemeen de voorkeur. Er zijn vier hulpverleners nodig. Eén hulpverlener neemt plaats aan het hoofd van het slachtoffer en ondersteunt hoofd en nek. Twee hulpverleners gaan wijdbeens over het slachtoffer staan, een pakt de heupen van het slachtoffer vast, de andere de knieën. Het slachtoffer wordt opgetild van de grond. Een vierde hulpverlener schuift de brancard vanaf de voeten onder het slachtoffer. Het slachtoffer wordt vervolgens op de brancard gelegd.


Zweefmethode

Bij de zweefmethode wordt het slachtoffer opgetild en verplaatst. Er zijn drie hulpverleners nodig. De brancard wordt naast het slachtoffer geplaatst. Eén hulpverlener neemt plaats aan het hoofd van het slachtoffer en ondersteunt hoofd en nek. Twee hulpverleners gaan wijdbeens over slachtoffer en de brancard staan, en pakken heupen en knieën vast. Het slachtoffer wordt horizontaal opgetild en naar de brancard verplaatst. Met name de wijde spreidstand van de benen van de hulpverleners maakt de methode lastiger.


Log-roll

De log-roll wordt alleen samen met de ambulancebemanning uitgevoerd. Slachtoffers met mogelijk wervelletsel worden bij voorkeur zo min mogelijk gedraaid of verplaatst door eerstehulpverleners, tenzij het nodig is om het slachtoffer van buik naar rug te draaien. Het slachtoffer kan bij braken eventueel met de log-roll op de zij gedraaid worden.


Er zijn voor de log-roll tenminste 4 hulpverleners nodig. Hulpverlener A is iemand van de ambulance of het traumateam, zit aan het hoofd en heeft de leiding. Hulpverleners B, C en D zitten aan één zijde van het slachtoffer en zorgen voor het draaien van het slachtoffer op aanwijzing van hulpverlener A.

  1. Hulpverlener A gaat achter het hoofd van het slachtoffer zitten, stevig op beide knieën en immobiliseert het hoofd en nek van het slachtoffer door het hoofd aan beide zijden vast te pakken. Meestal heeft de ambulance al een nekspalk aangelegd.
  2. Hulpverlener A geeft de andere hulpverleners de instructie plaats te nemen aan één zijde van het slachtoffer, waarbij hulpverlener B ter hoogte van de schouder zit, C ter hoogte van de heup en D ter hoogte van de onderbenen.
  3. Hulpverlener B plaatst 1 hand op de schouder en 1 hand op de heup. De arm wordt op de buik gelegd.
  4. Hulpverlener C legt 1 hand op de heup, waarbij de arm kruist met de arm van hulpverlener B, en zijn andere hand op het bovenbeen net boven de knie.
  5. Hulpverlener D plaatst 1 hand op het bovenbeen, waarbij zijn arm kruist met de arm van hulpverlener C, en met zijn andere hand pakt hij de enkel van het slachtoffer. De voeten kunnen eventueel aan elkaar vast gemaakt worden met een driekante doek. Hulpverlener D tilt de voeten tijdens het draaien iets op, zodat ze in een rechte lijn met de rug blijven.
  6. Hulpverlener A legt vervolgens uit wat er gaat gebeuren en vraagt of de andere hulpverleners de instructie begrijpen en klaar zijn om te draaien.
  7. Hulpverlener A telt rustig van 1 tot en met 6, waarbij op 3 het draaien gestart wordt en op 6 het slachtoffer op zijn zij ligt. Het slachtoffer wordt in deze positie onbeweeglijk gehouden. Een vijfde hulpverlener kan de wervelplank nu onder de rug schuiven. Eventueel wordt op aanwijzing van de ambulancebemanning de rug geïnspecteerd.
  8. Als de wevelplank goed in positie ligt wordt begonnen met het terug draaien. Opnieuw vraagt hulpverlener A of iedereen klaar is. Hij telt rustig van 1 tot en met 6, waarbij op 3 gestart wordt met draaien en op 6 het slachtoffer weer op de rug ligt. 
  9. Hulpverlener A blijft het hoofd vasthouden totdat het slachtoffer op de wervelplank gefixeerd ligt. 


Schepbrancard

De schepbrancard wordt zo nodig op lengte gemaakt voor het slachtoffer en de twee helften van de schepbrancard worden losgemaakt. De twee losse helften worden elk onder een zijde van het slachtoffer geschoven en de twee helften worden weer met elkaar verbonden. Het slachtoffer moet hiervoor meestal met de log-roll iets op de zij gedraaid worden. Let op dat bij het verbinden van de twee helften geen lichaamsdelen van het slachtoffer (zoals de billen) klem komen te zitten. Het slachtoffer kan vervolgens op een andere brancard worden geplaatst, waarna de helften weer worden losgemaakt en verwijderd.


Houding op de brancard

Slachtoffers kunnen op twee manieren op de brancard worden gelegd, namelijk in rugligging of in de stabiele zijligging. Een slachtoffer dat aanspreekbaar is en geen stoornissen in de ABCD heeft, kan in rugligging worden gelegd. Een slachtoffer dat niet aanspreekbaar is of stoornissen in de ABCD heeft, wordt in de stabiele zijligging gelegd.


Als een brancard gebruikt wordt voor verplaatsing van het slachtoffer, moet het slachtoffer veiligheidshalve altijd op de brancard worden vastgelegd met riemen. Er zijn tenminste twee riemen nodig, bij voorkeur drie. Eén riem bevindt zich ter hoogte van de borst, de volgende ter hoogte van het bekken en de derde ter hoogte van de benen. Trek de riemen niet te strak aan, maar zorg wel dat het slachtoffer niet teveel kan bewegen tijdens het verplaatsen. 


Het lopen met de brancard

Het vervoer van een slachtoffer op de brancard vereist goede communicatie tussen de hulpverleners. Voor het dragen van de brancard zijn, afhankelijk van het gewicht van het slachtoffer, drie tot vier hulpverleners nodig. De hulpverlener die aan het hoofd van het slachtoffer staat heeft de leiding en stuurt de overige hulpverleners aan. Deze geeft duidelijke commando's over het optillen van de brancard, het starten en stoppen met lopen en het weer neerleggen van de brancard. Het is aan te bevelen dat alle hulpverleners gelijktijdig hun voeten verplaatsen. Het slachtoffer mag tijdens het vervoer niet zitten op de brancard, dit kan leiden tot kantelen van de brancard. Bij voorkeur loopt men met de voeten van het slachtoffer richting de looprichting.


Wanneer een slachtoffer over grotere afstanden wordt verplaatst, dan kan het nodig zijn om tussenstops te maken om de A-B-C opnieuw te controleren en eventueel hulpverleners even rust te geven.