METINGEN

Ademfrequentie

De ademfrequentie is een belangrijke vitale functie, omdat het wat zegt over zuurstoftekort. Een versnelde of juist trage ademfrequentie hoeft niet altijd een probleem in Breathing te zijn, ook problemen in Circulation of Disability kunnen de ademfrequentie beïnvloeden. 


Tekenen van zuurstoftekort en ademhalingsproblemen:

  • Blauwpaarse verkleuring van gelaat, lippen en slijmvliezen (cyanose);
  • Bleekheid, zweten;
  • Gebruik van hulpademhalingsspieren en buikademhaling;
  • Intrekkingen van de borstkas, tussen of onder de ribben;
  • Neusvleugelen;
  • Snelle en diepe ademhaling;
  • Zittende houding;
  • Onrust, agitatie;
  • Bewustzijnsdaling.


Gaspen

Gaspen (of agonale ademhaling) treedt soms op kort na een ademhalings- en circulatiestilstand. Het slachtoffer maakt (soms luidruchtige) adembewegingen, maar er is geen effectieve luchtstroom aan de mond voelbaar. Gaspen is géén normale ademhaling maar een teken dat het slachtoffer een circulatiestilstand heeft. Als niet snel wordt gestart met reanimatie zal het slachtoffer overlijden.


Hyperventilatie

Hyperventilatie is in veel gevallen onschuldig, maar kan een uiting zijn van een onderliggende ziekte. Het lichaam kan gaan 'hyperventileren' om te compenseren voor zuurstoftekort of vanwege ontregelingen van de zuurgraad van het bloed.


Herkennen van afwijkingen

Bij het beoordelen van de ademhaling gaat het er om of de ademhaling voldoende is om het bloed van voldoende zuurstof te voorzien. Een normale ademhaling bij volwassenen kenmerkt zich door een rustige ademfrequentie tussen de 12 en 20 keer per minuut, normale adembewegingen en ademteugen en de afwezigheid van blauwpaarse verkleuring van gelaat, lippen en slijmvliezen. Kinderen en baby's hebben een snellere ademhaling. De ademhaling is adequaat als er voldoende zuurstof in de longen komt en de ingeademde zuurstof zonder problemen opgenomen wordt in het bloed. Bij het onderzoek kijk je of het slachtoffer normale of juist overmatige ademarbeid moet leveren en vermoeid raakt. Daarnaast kijk je of de ademhalingsfrequentie te snel of juist te langzaam is en of de ademteugen voldoende zijn. Vervolgens beoordeel je of er tekenen zijn van zuurstoftekort, zoals blauwe verkleuring van de lippen, slijmvliezen en het gezicht, onrust en bewustzijnsdaling. Ook zoek je naar mogelijke oorzaken van ademhalingsproblemen, zoals doordringende verwondingen van de borstkas, astma, klaplong enzovoort.


Uitvoering onderzoek Breathing:

  • Controleer na het vrijmaken van de luchtweg of er spontane ademhaling is. Indien geen normale ademhaling en niet aanspreekbaar: start reanimatie!
  • Vraag of het slachtoffer benauwd of kortademig is en of ademen moeite kost.
  • Kijk hoe het slachtoffer ademt, of hij goed kan ademen of uitgeput is.
  • Kijk of er sprake is van blauwpaarse verkleuring van lippen, slijmvliezen of het gezicht en of er andere tekenen van zuurstoftekort zijn.
  • Kijk naar gebruik van hulpademhalingsspieren en of de ademhaling veel moeite kost.
  • Kijk of het slachtoffer normale ademteugen neemt. Oppervlakkige, normale of diepe ademhalingen?
  • Luister of het slachtoffer normale volzinnen kan spreken of slechts enkele woorden.
  • Luister bij de mond naar bijgeluiden bij de ademhaling, zoals rochelen en reutelen.
  • Kijk en voel of de borstkas tijdens de ademhaling aan beide zijden gelijkmatig uitzet en of de borstkas ook voldoende uitzet.
  • Kijk of er verwondingen of vervormingen van de borstkas zijn.
  • Tel de ademfrequentie. Langzaam, normaal of snel?


Handelingen:

  • Indien geen ademhaling, bel 1-1-2, laat een AED halen en start reanimatie.
  • Indien er tekenen zijn van ademhalingsproblemen, bel dan direct 1-1-2.
  • Zet een aanspreekbaar benauwd slachtoffer rechtop of in halfzittende houding, tenzij er sprake is van een ernstig ongeval of verdenking op (nek)wervelletsel.
  • Plak een doordringende of zuigende borstwond af met een luchtdicht verband, dat aan drie zijden wordt afgeplakt en waarbij 1 zijde wordt opengelaten.
  • Help het slachoffer zo nodig met het innemen van zijn eigen medicatie.


Saturatie

De zuurstofsaturatie zegt iets over hoeveel procent van het hemoglobinemolecuul in het bloed verzadigd (gesatureerd) is met zuurstof en is een maat voor de zuurstofopname vanuit de longen in het bloed. Bij een gezond persoon is de zuurstofsaturatie tussen de 95 en 99%.


De zuurstofsaturatie wordt gemeten met een saturatiemeter of 'pulsoxymeter', die op de vinger geplaatst wordt. Een rood lampje meet door de nagel hoeveel van het hemoglobine verzadigd is. Dit levert een percentage op in de reeks van 0 tot 100%. Naast de zuurstofsaturatie geeft de meter ook de hartfrequentie weer. Een saturatie lager dan 94% kan een teken van zuurstoftekort zijn.


De meting kan worden beïnvloed door nagellak en koude handen, het lukt dan niet om een goed signaal te vinden. Een goede saturatie wil niet zeggen dat er geen ademhalingsproblemen zijn, bij zuurstoftekort daalt de zuurstofsaturatie vaak pas laat. Daarnaast kan bij koolmonoxidevergiftiging een normale saturatie gevonden worden terwijl er ernstig zuurstoftekort is.


Toedienen van zuurstof

In de buitenlucht is 21% zuurstof aanwezig, ruim voldoende om bij een normale ademhaling het bloed van genoeg zuurstof te voorzien. Wanneer er echter ademhalingsproblemen zijn, wordt er minder zuurstof opgenomen. Men kan dan extra zuurstof toedienen om het zuurstoftekort te bestrijden. Het effect van zuurstoftoediening kan worden geobserveerd met een saturatiemeter.


Professionele hulpverleners kunnen medicinale zuurstof toedienen, waarvoor verschillende hulpmiddelen beschikbaar zijn. Hiermee kan de hoeveelheid toegediende zuurstof worden afgesteld. Dit varieert van een zuurstofslangetje in de neus en een non-rebreathing mask tot intubatie en het toedienen van 100% zuurstof met een beademingsballon. Het non-rebreathing mask is een gezichtsmasker met een zuurstofreservoir (zakje) en ventielen, dat gebruikt wordt om een hoge concentratie zuurstof toe te dienen met een hoge flow. Het reservoir zorgt ervoor dat er bij iedere ademteug zoveel mogelijk zuurstof wordt ingeademd. Er is voldoende flow nodig (12L/min) om het reservoir goed gevuld te houden en het gewenste effect te bereiken. De uitgeademde lucht wordt via de ventielen afgevoerd, zodat het slachtoffer niet zijn uitademingslucht weer inademt. 


Het toedienen van zuurstof is relatief eenvoudig, maar kan risico's met zich meebrengen. Daarom is het aan te raden om een goede cursus te volgen en zuurstof alleen toe te dienen onder begeleiding van een professionele hulpverlener.


Masker en ballonbeademing

Bij een slachtoffer dat onvoldoende of geen eigen ademhaling heeft, is beademing nodig. Dit geldt voor een slachtoffer dat gereanimeerd moet worden, maar soms ook bij slachtoffers die een ander probleem in de ademhaling hebben zonder dat er sprake is van een circulatiestilstand. Extra zuurstof kan worden toegediend met een beademingsballon. Beademing met een beademingsballon en masker vergt veel oefening en wordt in principe door professionele hulpverleners uitgevoerd. Met name het zorgen voor goede aansluiting van het masker, het vrijmaken van de luchtweg en gelijktijdig beademen vereist veel training. Wanneer de techniek onjuist wordt toegepast kan dit leiden tot het inblazen van lucht in de maag en braken en kunnen de longen beschadigd raken. Het gebruik van de beademingsballon wordt daarom afgeraden in de eerste hulp door leken.


Controleren van de pols

De hartslag wordt aan de pols-, hals- of liesslagader gevoeld. De hartslag wordt beoordeeld op snelheid, kracht en regelmaat. Het voelen naar de hartslag is in ongeoefende handen gevoelig voor fouten en vergt veel oefening. Soms voelt de hulpverlener zijn eigen hartslag in zijn vingers en concludeert dan onjuist dat er een goede circulatie is. Bij voelen in de hals kan door druk op de halsslagader een vagale reactie optreden, waarbij de hartslag plotseling vertraagt en de bloeddruk zakt.


Controleren van de capillary refill

De capillary refill of hervulling van de haarvaten wordt getest gedurende 5 seconden stevige druk uit te oefenen op het nagelbed, de vingertop of op het borstbeen. Tijdens het duwen wordt de onderliggende huid bleek. Na loslaten wordt het aantal seconden geteld dat het duurt totdat de huid weer roze is. Een normale capillary refill is 2 seconden of korter. Een verlengde capillary refill kan wijzen op circulatiestoornissen. Indien het slachtoffer koude handen (kan ook een teken zijn van circulatiestoornissen) heeft, is de capillary refill onbetrouwbaar en kiest men voor het borstbeen. De capillary refill wordt bij baby's en kinderen op het borstbeen getest in plaats van aan de vinger.


Bloeddrukmeting

De bloeddruk (RR, tensie) zorgt voor de circulatie en bestaat uit een bovendruk en een onderdruk. De bovendruk is de maximale druk die ontstaat als de linkerkamer tijdens de systole het bloed de aorta in perst. De onderdruk is de minimale druk die aanwezig blijft in de rustfase van het hart (diastole). De bloeddruk wordt gemeten in millimeters kwik of mmHg, afkomstig van de ouderwetse bloedrukmeters met een kwikkolom. Voor een volwassene is een normale bloeddruk 120/70 mmHg, waarbij het eerste getal de bovendruk (systolische) is en het laatse getal de onderdruk (diastolische). Er is echter veel variatie in de bloeddruk en met het toenemen van de leeftijd neemt de 'normale' bloeddruk toe. Veel mensen hebben een hoge bloeddruk en worden daarvoor behandeld.


Het meten van de bloeddruk kan met een handmatige bloeddrukmeter of met een automatische bloeddrukmeter. Een bloeddrukmeter bestaat uit een manchet die om de bovenarm gelegd wordt. De manchet wordt opgeblazen met lucht totdat de slagader geheel is dichtgedrukt, vervolgens laat men de manchet leeglopen terwijl men met een stethoscoop luistert naar de vaatgeruisen in de onderarm. Wanneer de eerste vaatgeruisen optreden leest men de bovendruk af op de meter, wanneer de vaatgeruisen weg zijn leest men de onderdruk af op de meter. Wanneer aan de pols gevoeld wordt of er een polsslag is, kan zonder stethoscoop wel de bovendruk, maar niet de onderdruk worden gemeten. Een automatische bloeddrukmeter verricht deze handelingen automatisch en geeft de boven- en onderdruk weer op het scherm.


Het meten van de bloeddruk met een handmatige bloeddrukmeter vergt veel oefening en is erg gevoelig voor foute metingen. Deze techniek wordt liever niet in de eerste hulp gebruikt. De automatische bloeddrukmeter is eenvoudiger in gebruik en is beschikbaar voor gebruik om de bovenarm of om de pols. De polsbloeddrukmeter geeft minder betrouwbare metingen dan de meting van een bloeddrukmeter om de bovenarm.


De interpretatie van de gemeten bloedruk is lastig en vergt medische kennis. Een slachtoffer kan namelijk een bloeddruk hebben van 120/70mmHg (millimeter kwikdruk) en toch in shock zijn. Bij shock treedt een bloeddrukdaling namelijk pas laat op. Ook zegt één losse waarde niet veel, met name meerdere metingen in de tijd kunnen een indruk geven van het verloop. Er is in de eerste hulp slechts beperkt plaats voor het meten van de bloeddruk en deze handeling wordt bij voorkeur uitgevoerd in aanwezigheid van professionele hulpverleners die de waarde kunnen interpreteren.


Lichaamstemperatuur

Bij Exposure en Environment wordt aandacht besteedt aan de lichaamstemperatuur van het slachtoffer, het voorkomen van onderkoeling en invloeden op het lichaam vanuit de omgeving. De belangrijkste handeling is het slachtoffer beschermen tegen afkoeling door het toedekken met een deken.


Bij Exposure (letterlijk blootstelling) is niet een vast orgaansysteem betrokken, al speelt de huid een belangrijke rol. Het belangrijkste aspect van Exposure is de regulatie van de lichaamstemperatuur, die door vele mechanismen nauwkeurig geregeld wordt rondom de normale temperatuur van rond de 37 graden Celsius. Daarnaast spelen omgevingsfactoren soms een belangrijke rol bij het ongevalsmechanisme of de reden van onwel worden.


In Exposure wordt de lichaamstemperatuur van het slachtoffer beoordeeld en wordt het slachtoffer tegen (verdere) afkoeling beschermd. Daarnaast zoekt men naar oorzaken voor zijn onwelwording en naar de aanwezigheid van andere letsels.


Onderzoek Exposure:

  • Vraag of het slachtoffer het koud of warm heeft.
  • Voel naar de temperatuur van het slachtoffer.
  • Kijk of er tekenen zijn van onderkoeling, zoals rillen, klappertanden, bleekheid.
  • Kijk of er tekenen zijn van oververhitting.
  • Kijk of je afwijkingen ziet aan de huid, zoals vlekjes, blauwe plekken of verwondingen.
  • Kijk of er sprake is van urineverlies.


Handelingen:

  • Indien er tekenen zijn van matige of ernstige onderkoeling of ernstige oververhitting, bel dan direct 1-1-2.
  • Bescherm het slachtoffer tegen afkoeling, bijvoorbeeld met een reddingsdeken, tenzij er sprake is van oververhitting.
  • Indien er sprake is van oververhitting, start dan met koelen.
  • Verwijder natte kleding niet als er sprake is van matige of ernstige onderkoeling, dit leidt tot onnodige beweging.
  • Zorg voor voldoende privacy.
  • Behandel eventueel kleine letsels, mits er geen stoornissen in (c)ABCD zijn.


Indien het slachtoffer geen levensbedreigende aandoeningen heeft, dan wordt het slachtoffer geadviseerd om contact op te nemen met de huisarts.